Recentelijk heeft Rechtbank Oost-Brabant[1] in een tussenvonnis schematisch en duidelijk weergegeven welke stappen doorlopen moeten worden om te bepalen of sprake is van een collectieve vordering en of voldaan wordt aan de hiervoor geldende voorwaarden. Hierbij doorloopt de rechtbank de vereisten van artikel 3:305a BW en de voorvragen, zoals opgenomen in de artikelen 1018c tot en met 1018g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Rechtbank komt tot het oordeel dat in principe voldaan wordt aan de opgenomen vereisten en dat de voorvragen positief beantwoord moeten worden. FNV en CNV zijn om die reden ontvankelijk in hun collectieve vorderingen. Zij worden beide gezamenlijk aangewezen als exclusieve belangenbehartigers. De inhoud van de collectieve vordering is door de Rechtbank omschreven, net als de groep personen voor wie de exclusieve belangenbehartigers de belangen in de collectieve vordering behartigen en partijen mogen zich bij akte uitlaten over de door de Rechtbank voorgestelde communicatiemiddelen in het kader van de collectieve vorderingen, zowel door de bonden als door de aangesproken werkgever.
De collectieve vordering in de onderhavige kwestie gaat over een overgang van onderneming. Wat is er aan de hand? De werkgever, XPO III maakt onderdeel uit van XPO Logistics, een wereldwijd concern actief op het gebied van transport en logistieke services. Deze onderneming XPO III, is in december 2018 opgericht. In april 2019 hebben twee andere rechtspersonen van het concern activiteiten overgedragen aan XPO III. Ongeveer 1.200 werknemers zijn hierbij uitdienst getreden bij de twee vennootschappen en in dienst getreden bij XPO III. Deze overgang kwalificeert als een overgang van onderneming. Een overgrote meerderheid van deze werknemers (800) bouwden vóór de overgang pensioen op bij Bpf Vervoer. In het kader van de overgang is de pensioenregeling van a.s.r. op de werknemers van toepassing verklaard.
De Bonden stellen zich op het standpunt dat XPO III misbruik van haar wettelijke bevoegdheid heeft gemaakt, althans zich niet als een goed werkgever heeft gedragen, danwel onrechtmatig heeft gehandeld door na de overname niet de deelname bij Bpf Vervoer voort te zetten, zodat XPO III geen beroep op artikel 7:664 lid 1 sub a (het aanbieden van de eigen pensioenregeling vóór de overgang) toekomt. De Bonden leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat XPO III met de invoering van een veel goedkopere eigen pensioenregeling de Wet Overgang bij Onderneming zodanig heeft misbruikt, dan haar een beroep op die wet ontzegd moet worden. XPO III heeft een overgang van onderneming geconstrueerd, met als enig doel de pensioenrechten van de betrokken werknemers aan te tasten en over te laten gaan van Bpf Vervoer naar de regeling bij a.s.r.
XPO III kan zich hierin uiteraard niet vinden. De ratio van de Wet overgang van onderneming is niet het rechtsbehoud van de pensioenregeling, zo stelt ze. Zij heeft geen misbruik gemaakt van de wet. De kwaliteit van de aangeboden regeling is niet relevant. Het gaat erom dat deze tijdig is aangeboden. Er is geen sprake van een inferieure regeling. Uiteraard wordt ook betwist dat in strijd gehandeld is met goed werkgeverschap, danwel dat sprake is van een onrechtmatige daad.
Nu de collectieve vordering doorgang kan hebben, wordt de kwestie vervolgd. Wij zullen u op de hoogte houden van deze ontwikkelingen. De kwestie laat in ieder geval zien dat het bij een overgang van onderneming van groot belang is om de pensioenregeling(en) en de daarmee gepaarde gaande opties goed in beeld te brengen. Van misbruik mag echter uiteraard geen sprake zijn. Gommer & Partners Pensioen Advocaten is u bij dergelijke trajecten graag van dienst.
Mw mr. Linda Evers MPLA, Gommer & Partners Pensioen Advocaten
[1] Rechtbank Oost-Brabant, 18 mei 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:1995