Een deelneemster aan de pensioenregeling van PFZW overlijdt in 2005. Zij heeft een dochter die in aanmerking komt voor wezenpensioen. Pas in 2017 vraagt de dochter dit pensioen aan, wat in juli 2017 uitgekeerd wordt. Als gevolg van deze late uitbetaling volgt een uitbetaling ineens met als gevolg een hogere belastingdruk en het verlies van toeslagen. Coulance halve betaalt PFZW over de periode 1 april 2005 – 1 februari 2008 wettelijke rente uit. De dochter vordert de extra heffing, ingetrokken toeslagen en de wettelijke rente over de periode 1 februari 2008 – 1 juli 2017. De Kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen.
PFZW gaat in hoger beroep. Partijen zijn het erover eens dat op PFZW een informatieplicht rust in het kader van het aan geïntimeerde toekomende wezenpensioen. Deze plicht vloeit voort uit artikel 17 PSW. PFZW stelt dat zij pas in 2007 heeft achterhaald dat de deelneemster een dochter had en dat zij vervolgens, voor de aanvraag door de dochter, viermaal een brief heeft gezonden aan het woonadres van de dochter. In 2017 heeft zij nogmaals een bericht verzonden, waarop de aanvraag is gevolgd.
Het Gerechtshof is van mening dat áls PFZW deze brieven heeft verzonden, zij voldaan heeft aan haar informatieplicht. Een verdergaande verplichting vloeit niet voort uit de wet, het pensioenreglement, de zorgplicht of redelijkheid en billijkheid. Daarbij speelt mee dat de geïntimeerde tot het moment van aanvraag nog geen pensioengerechtigde was, die recht heeft op een periodiek pensioenoverzicht. De omstandigheid dat PFZW nog geen systeem had dat leidde tot een automatische terugkoppeling over het niet retour ontvangen van een aanvraagformulier, pakt wel hard uit voor geïntimeerde, zo stelt het Gerechtshof.
Vervolgens komt het Gerechtshof bij de vraag of de brieven ook door geïntimeerde ontvangen zijn en past daar de theorie van artikel 3:37 BW op toe. Met name de invulling van de Hoge Raad dat de afzender van de verklaring in beginsel feiten en omstandigheden moet stellen en zo nodig bewijzen, waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door hem kon worden bereikt en dat de verklaring daar is aangekomen.
In casu is daarvoor het volgende van belang. De brieven zijn steeds naar hetzelfde adres verzonden. Dat is het adres van de grootouders van geïntimeerde, waarbij opa als voogd was aangewezen. Geïntimeerde stond ook ingeschreven op dit adres. De brieven zijn niet retour gekomen bij PFZW. Geïntimeerde heeft op de brief uit 2017 wél gereageerd. PFZW heeft een schermprint in het geding gebracht waaruit de opmaak en gereed making voor verzending van één van de brieven blijkt. Deze brief bevindt zich ook in het digitale archief van PFZW. Tot slot heeft PFZW een verklaring van een medewerker omtrent haar postverzending in het geding gebracht, net als een verklaring van een medewerker van PostNL, waaruit blijkt dat in de periode 2014 – 2021 geen bijzondere problemen zijn geweest inzake de postbezorging op het woonadres van geïntimeerde.
Het Gerechtshof is dan ook van mening dat PFZW voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de brieven zijn verzonden en aangekomen en is dus voornemens de vordering van geïntimeerde alsnog af te wijzen. Geïntimeerde heeft tegenbewijs aangeboden, waartoe zij in de gelegenheid gesteld zal worden door het Gerechtshof. Wel geeft het Gerechtshof mee, dat partijen wellicht tot een andere oplossing kunnen komen, gezien de schrijnende emotionele situatie voor geïntimeerde en de duidelijkheid die PFZW met dit oordeel over haar informatieplicht heeft gekregen.
Deze uitspraak maakt inzichtelijk dat een pensioenfonds zich in ieder geval meermaals moet inspannen om een pensioengerechtigde te informeren over deze rechten. Het aanschrijven van het bij haar bekende adres, waarvan ook blijkt dat de gerechtigde daar woonachtig is, lijkt daarvoor voldoende. Al speelde in deze kwestie een aantal specifieke zaken ook een rol bij het oordeel van het Gerechtshof. Voor (potentiële) pensioengerechtigden blijft het van belang om zelf het contact te zoeken met een pensioenuitvoerder om dergelijke discussies te voorkomen.
[1] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7295