Met de inwerkingtreding van de Wvps werd afscheid genomen van de Boon/Van Loon systematiek in het geval van een scheiding en een gemeenschap van goederen. Op grond van het Boon/Van Loon-arrest, werd pensioen tot de huwelijksgemeenschap gerekend en diende de waarde daarvan bij scheiding te worden verrekend.
Voor de toepassing van de Wvps maakt het huwelijksgoederenregime echter niet uit. Op grond van artikel 11 Wvps kunnen huwelijkse voorwaarden gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet wel een uitsluiting van de toepassing daarvan bevatten. Een recente uitspraak van de rechtbank Noord-Holland laat echter zien dat aan de vereisten van artikel 11 Wvps niet zomaar wordt voldaan. Dan zijn ex-partners alsnog gehouden hun ouderdomspensioen op grond van de Wvps te verevenen.
In een echtscheidingszaak voor de rechtbank Noord-Holland stond (onder andere) de pensioenverevening centraal. Namens de vrouw werd een verklaring voor recht gevorderd dat het ouderdomspensioen van partijen conform de Wvps diende te worden verevend. De man stelde echter dat partijen in de huwelijkse voorwaarden (opgemaakt in 1988) de verevening van pensioenrechten hebben uitgesloten, onder verwijzing naar artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden. Daarin stond het volgende vermeld:
‘Artikel 12: Aanspraken op pensioen en hetgeen daarvoor is opgeofferd worden niet verrekend overeenkomstig artikel 8, echter met uitzondering van periodieke uitkeringen die vervallen ingevolge een recht op ingegaan pensioen.’
De rechtbank overweegt vervolgens dat artikel 11 Wvps van toepassing is. Dit artikel bepaalt het volgende (r.o. 2.42.):
‘Indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden gemaakt voor de inwerkingtreding van deze wet algehele gemeenschap van goederen tussen hen hebben uitgesloten of beperkt, vindt verevening van pensioenrechten als bedoeld in deze wet plaats, tenzij de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding uitdrukkelijk anders hebben bepaald.’
In het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2010 werd eerder overwogen dat artikel 11 Wvps een ‘uitdrukkelijk’ uitsluiten vereist. Daarmee wordt bedoeld een bepaling die expliciet ziet op het verevenen van pensioenrechten. Niet is vereist dat een pensioenverevening zoals bedoeld in de Wvps is uitgesloten. Van een uitdrukkelijk uitsluiten kan dan sprake zijn wanneer partijen in de huwelijkse voorwaarden (gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wvps) met het oog op een eventuele scheiding hebben bepaald dat (bepaalde) pensioenrechten niet worden verrekend, aldus de Hoge Raad.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad, overweegt de rechtbank dat niet zou zijn gebleken dat partijen hebben beoogd een regeling te treffen ‘met het oog op’ een scheiding en merkt daarbij het volgende op:
‘Artikel 12 van de onderhavige huwelijkse voorwaarden sluit verrekening, in de zin van het in artikel 8 overeengekomen periodiek verrekenbeding, van aanspraken op nog niet ingegaan pensioen en van de betaalde premies uit. Deze bepaling sluit derhalve uit dat op grond van het overeengekomen periodieke verrekenbeding aanspraak gemaakt kan worden op verrekening van betaalde pensioenpremie of de waarde van het pensioen voor zover dit nog niet opeisbaar is.’
Op grond van deze overweging oordeelt de rechtbank dat uit de huwelijkse voorwaarden niet kan worden afgeleid dat partijen de pensioenverevening ‘uitdrukkelijk’ hebben willen uitsluiten.
Het verzoek van de vrouw aan de rechtbank om voor recht te verklaren dat partijen het ouderdomspensioen op grond van de Wvps dienen te verevenen, wordt dan ook toegewezen. De rechtbank lijkt doorslaggevend te achten dat uit de huwelijkse voorwaarden niet volgt dat partijen hebben beoogd een regeling te treffen ‘met het oog op’ een (eventuele) echtscheiding, waarmee pensioenverevening uitdrukkelijk wordt uitgesloten. Een uitsluiting van pensioenverevening op grond van artikel 11 Wvps wordt derhalve niet zomaar aangenomen en dient aan alle vereisten van de wet te voldoen.